Werking

Dankzij de installatie kan men uit oliehoudende zaden olie onttrekken, voornamelijk uit koolzaad maar ook uit raapzaad, hennepzaad en zelfs beukennoten. 


De zaden worden op het “doodsbed” gebroken door twee “lopers”.  Deze “lopers” volgen niet hetzelfde spoor, de ene loopt op de buitenrand, de andere op de binnenronde.  Als gevolg van de wrijving van de “lopers” wordt het zaad weggeschoven en terug onder de “lopers” gebracht door een “sleper”.  Als deze bewerking ten einde is  wordt het zaad door middel van de neergelaten “sleper” afgetrokken langs een sluis in de zogenaamde “plattenring” en opgevangen in een bak. 

Wanneer het gebroken zaad handwarm is, wordt het in zakjes, builen, gedaan.  Deze worden tussen de “schrooien” gelegd, vertikaal in de “slagbank”.  Twee wiggen in de slagbank staan onder de twee slagpalen, de rechtse heet “slaghei”, de andere “loshei”.  De slaghei wordt door een grote wentelas, tuimelaar, omhoog getrokken en valt op de slagwig.  Hierdoor wordt een grote druk op de builen uitgeoefend en wordt de olie uit de zaden gedreven.  De olie wordt dan opgevangen in de twee schalen onder de slagbank.  Door de loshei op de loswig (in tegenstelling tot de slagwig heeft deze een brede voet en is smal van boven) te laten vallen wordt de druk van de slagwig opgeheven waardoor alles terug wordt losgezet. 


Het laatste overblijfsel in de builen, de “koek”, wordt terug onder de lopers geworpen en ondergaat het proces nog een keer.  De koek van deze naslag wordt dan als veevoeder of visvoeder aangewend.

Het gebroken zaad wordt dan naar het “komfoor” gebracht om opgewarmd te worden.  Dit is nodig zodat de olie gemakkelijker uit het zaad zou lopen bij het slaan.  Op het komfoor staat een “aftrekpan”.  Een roersysteem, aangesloten op de molen, belet dat het zaad in de pan zou aanbranden.